De vroege jaren van Peugeot

Lang voordat de eerste automobielen reden, was Peugeot al een begrip in het oosten van Frankrijk. Hennep, meel, wol; zolang het geld opleverde, kon je er bij de Peugeotjes voor aankloppen. Wanneer het minder gaat en Peugeot zelfs failliet dreigt te gaan, zijn het de Victoriaanse ladies of leisure die er voor zorgen dat wij vandaag 208 kunnen rijden.

Het samengaan van Peugeot en Opel mag dan recent verleden zijn, het had net zo goed in de vroege jaren tachtig van de negentiende eeuw beklonken kunnen worden. Want rond dezelfde tijd dat Adam Opel door Engeland reisde om zich te oriënteren op de daar in opkomst zijnde fietsenindustrie, was ook een Frans industrieel daar op zoek naar ideeën om fietsen in eigen land te gaan bouwen. De heren hadden elkaar zomaar tegen kunnen komen, ergens in de hal van een Engelse fietsenfabrikant. Armand Peugeot was begin dertig, telg uit een oude familie van industriëlen en gefascineerd door alles op wielen.

Wie in oude archieven duikt, komt vanaf midden vijftiende eeuw in het oosten van Frankrijk, het huidige Doubs, en Zwitserland Peugeots tegen. Het is echter niet zeker dat deze mannen voorvaderen zijn van de autofabrikant. De eerste waarvan we dat wel met zekerheid kunnen vaststellen, is Jean-Jacques Peugeot, die in 1694 in het dorpje Vandoncourt, vlak bij de Zwitserse grens, ter wereld komt. Zijn vader is boer en burgemeester en zijn opa van moeders kant een molenaar. Jean-Jacques krijgt acht kinderen, waarvan er zeven voor deze geschiedenis niet relevant zijn. Des te belangrijker is zoon Jean-Pierre, die in 1734 wordt geboren. Hij groeit op en wordt, net als zijn opa, vader en vier broers, molenaar. Jean-Pierre is net wat ondernemender dan zijn verwanten en zet naast zijn molenaarswerk een textielververij, dorsbedrijf en henneppletterij op. Maar ook dat volstaat niet, want uit een vergunningaanvraag uit 1802 kunnen we afleiden dat hij ook plannen had voor een kledingfabriek en een papiermolen. Die plannen kan hij niet meer uitvoeren: in 1814, op de voor die tijd alleszins respectabele leeftijd van tachtig jaar, moet Jean-Pierre bij Petrus aankloppen.

Gereedschappen
Hij laat vier zonen na, waarvan er twee, Jean-Pierre II en Jean-Frédéric, samen met ene Jacques Maillard-Sanlis een ijzergieterij en zaagbladenfabriek opzetten. Ze ontwikkelen en patenteren een nieuwe methode om staal koud te bewerken. In combinatie met het beukenhout, dat ruimschoots voorhanden is in de landerijen van de familie, leidt dat al gauw tot de fabricage van allerlei gereedschappen. Maar ook bladveren, onderdelen voor uurwerken en ijzerbeslag voor dameskorsetten vinden gretig aftrek. Tegen het eind van de jaren 1810 heeft de fabriek dertig werknemers, waarmee het gehucht La Chapotte de industriële revolutie in wordt getrokken. Mede dankzij de export naar Zwitserland en Italië blijft de groei er in zitten. Deze periode van bloei wordt in 1822 overschaduwd door de dood van Jean-Frédéric, nog maar 52.

Inmiddels zit de volgende generatie, de zonen van Jean-Pierre II en Jean-Frédéric ook in het bedrijf. Mede onder hun leiding wordt in Terre Blanche, enkele kilometers ten noorden van La Chapotte, een nieuwe fabriek geopend, waar zo’n honderd arbeiders emplooi vinden. Ook in Valentigney en Montbéliard komen vestigingen. Ondanks de successen botert het niet tussen de neven en de beide takken gaan vanaf 1842 ieder huns weegs.

Huwelijkse sponde
De kinderen van Jean-Frédéric sluiten een dubbel huwelijksverbond met de familie van James Jackson, een staalfabrikant van Engelse komaf. Louise Peugeot trouwt met Jacksons zoon William, Georges Peugeot vraagt Jackson met succes om de hand van zijn dochter Anna. Ook buiten de huwelijkse sponde botert het tussen beide families en dat leidt tot de oprichting van Peugeot Aînés et Jackson Frères, geleid door de vier zonen van Jean-Frédéric en evenveel jonge Jacksons. Ze bouwen een eigen fabriek in Pont-de-Roide, niet ver van de bestaande Peugeot-vestigingen.



Ondertussen is bij de andere tak zakenpartner Jacques Maillard-Sanlis overleden en zijn de oorspronkelijke Peugeot-fabrieken na een korte tussenpoos weer terug in handen van de zonen van Jean-Pierre II, Jules I (dan nog gewoon Jules, omdat zijn kleinzoon Jules II pas in 1882 geboren zal worden) en Emile. Zij zoeken versterking bij de gebroeders Octave en Adolphe, uit de destijds bekende familie industriëlen Japy, en zo ontstaat Peugeot-Japy et Cie. In 1847 vragen de broers Peugeot aan een lokale edelsmid om een logo voor ze te maken, teneinde zich te onderscheiden van de concurrentie. Het moet een leeuw worden, omdat die symbool staat voor kracht, snelheid en souplesse.

De Japys blijven niet lang aan boord. De Franse Februarirevolutie van 1848 laat diepe sporen na in de economie met een financiële crisis als gevolg. Peugeot-Japy et Cie. raakt op de rand van een faillissement en de gebroeders Japy verlaten het zinkende schip. Maar dat gaat uiteindelijk niet ten onder. Jules I en Emile weten het tij te keren en een nieuwe periode van expansie in gang te zetten voor wat inmiddels Peugeot Frères heet.

Modebewuste dames
De terugkeer van de gouden jaren hebben de gebroeders Peugeot mede te danken aan hulp uit onverwachte hoek. Gedurende de jaren 1850 worden hoepeljurken dé hit onder modebewuste dames. Aanvankelijk worden die in model gehouden door walvisbotten of rotan, maar dat materiaal breekt gauw. Peugeot levert als alternatief ijzeren spaken, al gauw in enorme hoeveelheden. Zoals altijd met modegrillen gaan ze net zo snel voorbij als dat ze opkomen, maar de gebroeders Peugeot zijn zakenlui genoeg om zich daar niet door te laten verrassen. Ze liften mee op de volgende rage, het korset, waar nog meer ijzer aan te pas komt. Bovendien had Peugeot gedurende de gloriejaren van de hoepeljurk niet alleen spaken gemaakt, maar ook koffie- en pepermolens, spaken voor paraplu’s en de ijzerwaren waar ze al langer in deden, zoals zaagbladen, veren en tuingereedschap. “Er zal altijd vraag zijn naar spijkers, hamers om ze te slaan en tangen om ze er weer uit te trekken,” zei Jules Peugeot daar ooit over.

In 1865 is het tijd voor een volgende generatiewissel. Jules I en Emile gaan het rustiger aan doen en dragen de dagelijkse leiding over aan hun zonen Armand, Eugène I en Gaston. En ook zij blijken uit het juiste hout gesneden. Had je de kans gehad om in 1889 onder de net geopende Eiffeltoren door het expositieterrein van de Parijse wereldtentoonstelling op te lopen, dan was je zeker niet ontgaan dat Peugeot daar duidelijk aanwezig was met zijn brede gamma aan producten.

Hoe groot Peugeot dan ook moge zijn met zijn gereedschappen en molens, Armand is dan al in Engeland geweest waar hij het fietsenvirus op heeft gelopen. De eerste tastbare resultaten daarvan pronken dan ook op de wereldtentoonstelling: Peugeot-fietsen onder het label Lion, en Armand is dan ook degene die de fonkelnieuwe fietsenfabriek in Beaulieu onder zijn hoede heeft gekregen. De velocipede, ook wel ‘grand bi’ genaamd vanwege het enorme voorwiel, bestaat dan al ruim twintig jaar en is een grote hit, maar een fiets met twee even grote wielen en indirecte kettingaandrijving is in 1889 het nieuwste van het nieuwste. De bezoekers van de expositie zijn laaiend enthousiast en enkele jaren later is de eerste showroom in Parijs een feit. Die ligt opmerkelijk genoeg aan de Avenue de la Grande Armée, het verlengde van de Champs Elysée, waar vandaag de dag nog steeds veel automerken hun showroom der showrooms hebben.

Daimler en Maybach
Peugeot gaat voortvarend te werk en al gauw omvat het gamma vele modellen; dames- en herenfietsen, driewielers, tandems, groot en klein. In 1890 verlaten tienduizend Lions de fabriek. Maar het Fin de Siècle zijn roerige tijden waarin werkelijk niets stilstaat. Op dezelfde wereldtentoonstelling waar Peugeot de blits maakt met fietsen, verbaast een Duits duo de bezoekers met een verbrandingsmotor, gemonteerd op een quadricycle. Gottlieb Daimler en Wilhelm Maybach zetten bovendien twee pendelbootjes op de Seine in, de ook worden aangedreven door verbrandingsmotoren. Het trekt de aandacht van Armand en wekt zijn afgunst; zelf heeft hij een driewielige stoomwagen rondrijden, de Serpollet, genaamd naar de man die hem met hulp van Peugeot heeft gebouwd, maar die kan geen potjes breken bij het publiek.

De begeerde en benijde verbrandingsmotor blijkt dichterbij dan Armand had durven hopen. Zijn vriend Emile Levassor van Panhard & Levassor verwerft een licentie om Daimlers motoren in Frankrijk te bouwen en stelt voor dat Peugeot de koetsen er omheen dan maar gaat bouwen. Daar heeft Armand natuurlijk wel oren naar en al gauw zijn zijn eerste automobielen een feit. Klanten er voor vinden blijkt bovendien allesbehalve moeilijk.

Startschot
Des te moeilijker valt het Armand Peugeot om zijn familie te overtuigen. In 1892 verandert Peugeot Frères in Les Fils de Peugeot Frères en Armand moet zijn oudere neef Eugène I in de hiërarchie boven zich dulden. Laat Eugène nou helemaal niets zien in de auto. Dat is volgens hem een tijdelijk rage en niets voor hun conservatief ingestelde clientèle, die bij Peugeot kwam voor gereedschap, haarspelden, koffiemolens, fietsen en naaimachines. Eugène’s vader is het daar mee eens, Armand daarentegen hoeft geen backup van zijn vader te verwachten; Emile is al in 1874 overleden.

“Als je dan toch zo graag auto’s bouwt, dan doe je dat toch lekker voor eigen rekening?”, schijnt Eugène na de zoveelste ruzie te hebben gezegd, wat Armand beantwoorde door de deur van zijn kantoor dicht te knallen.

Met een beetje gevoel voor dramatiek kun je die knal zien als het startschot voor Peugeot als automobielfabrikant. In 1896 sticht Armand de Société des Automobiles Peugeot, los van de traditionele activiteiten van het familiebedrijf. De nieuwe smaak van vrijheid moet hem bevallen zijn, want hij maakt meteen een einde aan de samenwerking met Daimler en Panhard & Levassor. Niet alleen zitten Peugeot en Daimler elkaar in de weg in de Elzas en de Zwitserse markt, Peugeot ziet ook meer in een motor met liggende cilinders, in plaats van de twee-in-lijn-configuratie van Daimler, omdat er zo meer ruimte is voor passagiers.

Tegen die tijd, de klok tikt richting de twintigste eeuw, is bij Peugeot het tijdperk van experimenteren wel zo’n beetje voorbij. Armand koopt een stuk terrein in Audincourt en bouwt daar een nieuwe fabriek. In 1897 verlaten 54 auto’s de hallen, in het eerste jaar van de nieuwe eeuw zijn dat er al 500. Die komen overigens niet allemaal uit Audincourt, want omdat Peugeot daar niet voldoende gekwalificeerd personeel kan vinden, heeft hij een jaar eerder een tweede fabriek geopend, in het Noord-Franse Lille. 



Zakelijke misstappen
Ondanks het groeiende succes begint de twintigste eeuw moeizaam voor Armand Peugeot. In zijn door de aanvankelijke successen aangewakkerde enthousiasme en zelfvertrouwen maakt hij een paar zakelijke misstappen, die Peugeot Automobiles in de kiem dreigen te smoren. In die dagen is het onder de prille automerken gangbaar om aan beroemde wedstrijden mee te doen. Peugeot laat daar steken vallen, waardoor namen als Levassor en Panhard er met de sympathie van het publiek vandoor dreigen te gaan. Peugeot laat zijn voorkeur voor de vlak geplaatste motor varen en daarmee het concept van ‘gemotoriseerde koets’. Op de Parijse autosalon van 1904 toont hij de Type 69, door zijn beperkte afmetingen al gauw Bébé genaamd. Het kleine, betaalbare en gemakkelijk te rijden autootje blijkt een schot in de roos en betekent nieuw succes voor Peugeot.

Armands broer Eugène I mag dan een afkeer van auto’s hebben, inmiddels heeft hij het roer van Les Fils de Peugeot Frères overgedragen aan zijn drie zoons, Pierre I, Robert I en Jules II. De nieuwe generatie heeft een wat meer progressieve blik op de toekomst en zo kan het gebeuren dat op de Parijse salon van 1905 twee Peugeot-stands met auto’s te zien zijn. Armand heeft vooral grotere, krachtige modellen, terwijl zijn drie neven onder de naam Peugeot Lion kleine eencilinders tonen. De onderlinge concurrentie verloopt aanvankelijk wat stroef, maar familie blijft familie en al gauw verkoopt Peugeot Automobiles technische know-how aan Peugeot Lion. De crisis van 1907 kost ook in Frankrijk menig bedrijf de kop, maar Armand opent dat jaar een showroom aan de prestigieuze Avenue des Champs Elysées.

Toenadering
Desondanks moet Peugeot op zijn tellen passen. Twee broers uit Billancourt maken een snelle opmars en Renault schiet de beide Peugeots voorbij, zowel in de racerij als op de markt. Armand, wiens enige zoon Raymond op elfjarige leeftijd is overleden, heeft bovendien geen opvolging. Reden genoeg voor hem om weer toenadering tot de andere tak van de familie te zoeken. Eugène I, met wie de breuk ooit begon, is inmiddels ook dood. Na een serie ingewikkelde onderhandelingsronden ontstaat in februari 2010 de Société Anonyme des Automobiles et Cycles Peugeot, met Armand als president en de drie neven als directie.

In 1912 presenteert het nieuwe Peugeot de volgende generatie Bébé, ontworpen door een dan nog onbekende Italiaan die zich in de Elzas heeft gevestigd: Ettore Bugatti. Het blijkt een groot succes en ondertussen floreren de andere activiteiten, waaronder fietsen en bestelwagens, ook. Opnieuw is uitbreiding nodig en die vindt Peugeot in het dorp Sochaux, dat we tot op de dag van vandaag kennen als de hoofdvestiging van Peugeot. Robert neemt inmiddels steeds meer verantwoordelijkheden, terwijl Armand met zijn gezondheid begint te sukkelen. En ook met de wereldvrede gaat het bergafwaarts. Voordat Peugeot echt door kan starten, barst de bom en breekt de eerste wereldoorlog uit. Het conflict legt ook bij Peugeot de dagelijkse gang van zaken plat, doordat de fabrieken worden ingezet om oorlogsmaterieel te maken en de meeste mannen richting front verdwijnen, vaak zonder ooit nog terug te keren.

Dat betekent niet dat Peugeot stilstaat; integendeel. De oorlogsdruk vereist snellere productie en Robert stuurt een van zijn ingenieurs, Alfred Giauque, naar Detroit om te leren hoe de autofabrikanten daar te werk gaan. Giauque’s bevindingen vormen de basis voor de modernisering van de Peugeot-fabrieken, waar behalve auto’s voor het leger ook lichte tanks en ander wapentuig wordt gemaakt. Het vliegtuig, dat aanvankelijk alleen wordt ingezet om onbewapend de slagvelden te verkennen, krijgt al gauw wapens aan boord ter verdediging en groeit gedurende de Great War uit tot een geducht aanvalswapen. Peugeot levert motoren voor de Voisins, de dubbeldekkers waarmee Frankrijk de eerste oorlog in de lucht uitvocht.

Klappen
Wanneer vier jaar later het bloed opdroogt en het stof op de slagvelden neerdaalt, heeft Peugeot 10.000 vliegtuigmotoren gebouwd, naast 3.000 auto’s, 6.000 vrachtwagens, 2.000 tanks en talloze fietsen, motorfietsen en munitie. Peugeot heeft enorme klappen gekregen van de oorlog, maar ook geleerd op grote schaal en efficiënt te produceren.

Het is Robert die tijdens het interbellum Peugeot naar grote hoogte weet te leiden. In 1928 geeft hij het roer over aan zijn oudste zoon Jean-Pierre III, die de macht in 1959 overdraagt aan zijn enige zoon Roland. Tegenwoordig is het Xavier Peugeot, de jongste zoon van Rolands broer Pierre II, die de familie in ere houdt binnen PSA. Vier generaties nadat Armand tegen de wil van zijn neef in aan auto’s begon, omvat zijn nalatenschap de merken Peugeot, Citroën, DS, Opel en Vauxhall, samen goed voor meer dan 3,5 miljoen auto’s in 2017. Als Eugène dat geweten had toen zijn neef Armand in 1892 de deur in zijn gezicht dicht sloeg..

Dakota 079: de weggemoffelde vliegramp van Biak

Dakota 079Op een van de eerste avonden van 1961 verdween een Nederlandse Dakota met zijn vijf bemanningsleden in de golven bij het Indonesische eiland Biak. De ramp werd door de Marine Luchtvaartdienst in de schoenen van de bemanning geschoven, maar een halve eeuw later duikt een ex-medewerker in de dossiers. Volgens hem trof de bemanning geen enkele blaam, maar was de crash van de 079 het gevolg van grove nalatigheid van de legerleiding. Dood door schuld, oordeelde Dirk Kuperus.

In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog is de rust in Nederlands Oost-Indië nog ver te zoeken. Nederland heeft de macht over het gebied over moeten dragen aan Indonesië, maar heeft Nieuw-Guinea achtergehouden. Afspraken over een latere machtsoverdracht worden door Nederland niet nagekomen en zo ontstaat een gespannen situatie. Indonesië begint zogenaamde infiltranten het gebied in te sturen, die ‘s nachts aan land komen, zich in de jungle verstoppen en vanuit die positie de plaatselijke Papoea-bevolking op moeten jutten tegen de Nederlanders, aanslagen plegen en de weg banen voor een guerrillastrijd. De Indonesiërs merken al gauw dat de Papoea’s geen zin hebben hier aan mee te werken en zelfs infiltranten aangeven bij de Nederlandse machthebbers.

Slimme code
Omdat de communicatie met de afgelegen dorpen, kampongs genaamd, moeilijk is, wordt een slimme code afgesproken. Elke kampong legt twee wit geverfde boomstammen op een open plek. Zolang ze parallel naast elkaar liggen, is de kust veilig. Wanneer infiltranten zijn gezien, worden de boomstammen gekruist neergelegd: het kampongsein. Verkenningsvluchten van de Marine Luchtvaartdienst MLD, vanaf het vliegkamp Boeroekoe op het eiland Biak, kunnen zo vanuit de lucht meteen zien hoe de situatie is.
Tenminste, dat werkt overdag. Na het invallen van de nacht is de jungle gehuld in diepe duisternis. Om toch wat te kunnen zien, maakt de MLD gebruik van flares, fakkels die aan parachutes worden afgeworpen om de omgeving te verlichten. Dit kan echter alleen aan de kust, boven water, omdat na het ontsteken van de flare het omhulsel omlaag valt en boven land schade kan aanrichten, of erger, mensen verwonden of doden.

Gevaarlijk
Maar er ligt een groter probleem op de loer. De watervliegtuigen waarmee de patrouilles worden uitgevoerd, de Consolidated PBY Catalina, zijn midden jaren vijftig tot de draad versleten en worden vervangen door de Martin PBM Mariner. Maar na enkele jaren al, talloze technische mankementen en vier dodelijke ongevallen verder wordt in 1960 de Mariner gevaarlijk en ongeschikt bevonden en uit dienst genomen. Ter vervanging wordt gekozen voor de Lockheed Neptune, maar daarvan kunnen de eerste exemplaren pas in de loop van 1961 worden geleverd. Tot die tijd zit de MLD in Nieuw-Guinea zonder verkenningsvliegtuigen.

Dakota’s
Om het gat te overbruggen worden vier gebruikte Douglas C-47 Dakota’s overgenomen van de Amerikanen. Wanneer deze toestellen begin maart 1960 op Biak arriveren, worden ze in de MLD-kleuren geschilderd, maar verder amper aangepast. Daarom beschikken deze toestellen niet over de bommenrekken onder de vleugels, van waar bij de eerdere vliegtuigen de parachutefakkels werden afgeworpen.
In plaats daarvan wordt op Biak een methode bedacht om de flares handmatig af te werpen. Een bemanningslid moet vanuit de geopende zijdeur de fakkel klaar maken en naar buiten gooien. Volgens Kuperus heeft het er alle schijn van dat deze werkwijze niet, zoals strikt voorgeschreven, is overlegd met de marineleiding in Nederland. Ook zegt hij te weten dat de volgorde van handelen, zoals door de marineleiding op Biak wordt geïnstrueerd, fout is.

Over datum
In de zomer van 1960 blijkt dat een partij parachutefakkels corrosieverschijnselen vertoont en dat ze daarom voor 1 januari 1961 moeten worden gebruikt, of anders vernietigd. Een deel van die partij wordt in de tweede helft van dat jaar inderdaad afgeworpen, maar niet allemaal.



Zo kan het gebeuren dat op 2 januari 1961 een nachtoefening staat gepland, waarbij de over datum zijnde fakkels moeten worden opgebruikt. Deze worden van tevoren nog wel even optisch onderzocht, waarbij geen gevaarlijke tekortkomingen worden geconstateerd. Aan het begin van de middag wordt Dakota 079 door de bemanning beladen met 26 parachutefakkels en bijbehorende, losse ontstekingsmechanismen. De veiligheidsvoorschriften verbieden dat een vliegtuig met munitie in de hangaar staat, dus blijft het toestel de hele middag in de brandende zon buiten geparkeerd. Daarbij moet de temperatuur aan boord hoog zijn opgelopen, mogelijk hoog genoeg om de brandbare chemicaliën in de flares instabiel te maken.

Vier fakkels worden succesvol afgeworpen, maar bij de vijfde gaat het verschrikkelijk fout

Om 18:37 stijgt Dakota 079 op met aan boord een vijfkoppige bemanning: en eerste vlieger Benno Smits (29), tweede vlieger Rein Mulder (30), eerste boordwerktuigkundige Gerrit Bontius (32), tweede boordwerktuigkundige Frits Immers (31) en boordkonstabel Rinus van de Wiel (28). Ter oefening worden meerdere landingen en starts uitgevoerd. Een uur later krijgt de 079 opdracht tot vierduizend voet te klimmen om bij het eiland Pulau Owi, zo’n tien kilometer ten zuid-oosten van het vliegkamp, fakkels uit te werpen.

Rookspoor
Dat gebeurt. Net voor achten meldt de 079 dat het op 2.500 voet boven het vliegkamp is en fakkels langs de kust uit gaat werpen. Het toestel draait in een langwerpige lus boven zee, uit de kust van Biak. Om 20:15 worden succesvol vier fakkels gedropt. Bij de vijfde gaat het echter vreselijk fout. Getuigen aan de kust zien de vier eerder uitgeworpen fakkels aan hun parachutes hangen, terwijl uit het vliegtuig de plof van de vijfde klinkt. Meteen daarna helt de 079 sterk naar links. De getuigen zien aan de linkerzijde achter, tussen deur en staart, een fel oranje gloed, met daarachter een rookspoor.

Noodlanding
Ook in de toren van het vliegkamp wordt dit gezien en meteen daarna meldt tweede vlieger Mulder brand aan boord. Even lijkt de 079 weer naar rechts te trekken, in een laatste poging naar de baan terug te keren voor een noodlanding, maar dan helt het toestel opnieuw naar links, richting open zee. Het daalt snel, als wil de piloot een noodlanding op zee maken. Om 20:17 raakt het uiteinde van de linker vleugel als eerste het water, waardoor het toestel een abrupte slag naar links maakt en explodeert. Waarschijnlijk is door de impact de tank opengereten, waarna de brandstof is ontstoken door de nog brandende vijfde fakkel.

Naakt
Nog diezelfde avond worden de ontzielde lichamen gevonden van Smits, Bontius en Van der Wiel. Opvallend is dat ze naakt zijn. De volgende dag wordt verder gezocht naar Mulder en Immers, maar rond het middaguur zijn ze nog niet gevonden en wordt de zoekactie gestaakt. Verondersteld wordt dat beide mannen met de cockpit naar de zeebodem zijn gezonken. Het wrak wordt nooit geborgen, dus zeker weten zullen we het nimmer.



Tot zoverre lijkt het een tragisch, maar verklaarbaar ongeval. Maar Dick Kuperus, die zelf van 1954 tot 1989 bij de MLD diende en zich na zijn pensioen op historisch onderzoek wierp, ontdekte in 2009 dat er iets niet pluis was. Hij wilde een artikel schrijven ter nagedachtenis aan de omgekomen bemanning van de Dakota 079, maar kwam er achter dat er vrijwel geen informatie over dit incident te vinden was. Hij ontdekte dat het onderzoeksrapport tot 2035 geheim moest blijven, maar beriep zich op de wet openbaarheid bestuur (WOB), kreeg zo alsnog het dossier in handen en concludeerde dat er heel wat aan schort.

Onverwachte beweging
De grote vraag is hoe het kon gebeuren dat de vijfde fakkel niet buiten, maar al in het vliegtuig tot ontsteking kwam. Kuperus, ooit technisch specialist vliegtuigbewapening, zag een aantal mogelijkheden. Boordkonstabel Van de Wiel, belast met het aangeven van de fakkels, kan de door hem reeds scherp gestelde flare, bijvoorbeeld door een onverwachte beweging van het toestel, uit zijn handen hebben laten vallen. De fakkel kan om diezelfde reden van de zitbank zijn gevallen, waarna de instabiele detonator hem heeft ontstoken. Minder waarschijnlijk, maar desondanks mogelijk is dat Van de Wiel de veiligheidspal alvast had uitgenomen, waardoor de ontsteking sneller kon komen dan verwacht.

Ontploft
Ongeacht de oorzaak staat het vast dat de vijfde fakkel aan boord ontbrandde. De bemanning is er nog in geslaagd hem brandend het vliegtuig uit te gooien, waarna de parachute aan de deuropening bleef steken en de brandende fakkel tegen de buitenwand van de Dakota hing. Uitgaande van de twee meter die de parachute en zijn lijnen ongeveer lang zijn, kan worden aangenomen dat de fakkel heeft gebrand ter hoogte van de zuurstoftanks en besturingskabels. De tanks kunnen daardoor zijn ontploft, waardoor de kabels onklaar zijn geraakt. Dat zou de plotselinge trek naar links van de Dakota verklaren.

Explosie
Een andere, in feite meer waarschijnlijke verklaring, is dat de hitte van de fakkel de linnen delen van het staartstuk heeft aangetast, waardoor het vliegtuig onbestuurbaar werd. Hoe dan ook, de bemanningsleden die achterin het vliegtuig waren, zullen druk zijn geweest de brand te blussen, waarbij ze met de rug in de vliegrichting hebben gestaan. Daardoor zijn ze door de ruk naar links met hun rechterzij tegen de rompwand aan gesmeten, een klap die ze onmiddellijk moet hebben gedood. De explosie die volgde heeft ze naar buiten geblazen en de kleding van het lijf gerukt.

Kuperus hekelde het feit dat twee mannen, die verantwoordelijk waren voor de omstreden handmatige uitwerpmethode, zitting kregen in de commissie van onderzoek (CVO). De conclusie van het onderzoek luidt onder meer dat ‘de aanbevolen afwijkende procedure was niet behoorlijk als routine doorgevoerd.’ Dit legt de schuld van het ongeluk bij de bemanning. Onterecht, meende Kuperus. Het volgen van voorgeschreven procedures is in de luchtvaart een absolute eis, die volgens hem niet licht omzeild wordt. Aangezien er geen enkele aanwijzing is dat de mannen afwijkend hebben gehandeld, vond Kuperus deze conclusie voorbarig.

Land der fabelen
De conclusie dat bevelhebber Smits bewust voor een noodlanding op zee heeft gekozen, verwees Kuperus zonder meer naar het land der fabelen. Zijn lichaam is immers gevonden en vertoonde dezelfde verwondingen als de andere gevonden bemanningsleden. Dat bewijst dat hij op het moment van impact achterin het toestel was. Bovendien was het tweede vlieger Mulder die de noodoproep deed.
Dat de noodlanding mislukte, werd door de onderzoekscommissie geweten aan gebrek aan ervaring van de man aan de knuppel. Volgens Kuperus is de aanvliegprocedure op water niet anders dan die op land en duidt de veel te steile aanvlieghoek er op dat er geen sprake was van een noodlanding, maar van een crash, als gevolg van besturingsproblemen.

Kuperus stelde dat de plaatselijke marineleiding door het instellen van de gevaarlijke uitwerpmethode, zonder deze met de leiding in Nederland te bespreken, plus het inzetten van over datum fakkels, zelf schuldig is aan het ongeval. Volgens hem probeerden ze hun eigen schuld te verbloemen door die bij de overleden bemanning te leggen.

‘Wie gooit er nu flares uit een Dak, dat kan helemaal niet, maar we zullen het maar weer doen’

Dat is ook de reden dat nooit is geprobeerd het wrak van de Dakota, met waarschijnlijk de lichamen van Mulder en Immers, te bergen. Volgens de marine ligt het op een diepte van tweehonderd meter, maar Kuperus zei aan de hand van hydrografische kaarten van het gebied zeker te weten dat het in werkelijkheid veel minder diep ligt.

Levensgevaarlijk prutswerk
Boeroekoe vliegkamp MLD BiakDood door schuld van de marineleiding, zoals Kuperus stellig beweerde? Keihard bewezen wordt dat waarschijnlijk nooit. Dat het met de hand uit een vliegtuig gooien van fakkels geen slimme actie was, blijkt uit wat tweede vlieger Rein Mulder vlak voordat hij van huis vertrok voor zijn fatale missie tegen zijn vrouw zei: “Wie gooit er nu flares uit een Dak (Dakota, red.), dat kan helemaal niet, maar we zullen het maar weer doen.” Ook zegt Mulders weduwe dat haar man na zijn noodoproep aan de toren nog een afscheidsboodschap voor haar insprak. Dat duidt niet op een noodlanding, maar op een crash.
Noodlanding of crash: vijf jonge mannen lieten op die avond in 1961 het leven door een te vroeg ontstoken fakkel. Dat hun manier van handelen levensgevaarlijk prutswerk was, opgedragen door de marineleiding op Biak, is dankzij het speurwerk van de inmiddels overleden Dirk Kuperus boven water gekomen. Of dat ook ooit zal gebeuren met het wrak van de Dakota 079 en de geheimen die het in zich draagt, is maar zeer de vraag.

Dit artikel is grotendeels gebaseerd op het boek Dood door Schuld, een MLD-geheim ontrafeld van D.F.C. Kuperus.
Klik hier voor een andere mysterieuze vliegramp uit de geschiedenis van de MLD. 

Een eeuw presidentiële limousines

President Donald Trump zit nog steeds in de dienstfiets die zijn voorganger Barack Obama hem heeft nagelaten. Maar dat is een tussenoplossing; General Motors werkt hard aan de volgende presidentiële Cadillac limousine. Wij kijken liever achteruit: een eeuw presidentiële limousines.

De mechanisatie van de presidentiële mobiliteit werd in gang gezet door president William Howard Taft (1909-1913). Zijn voorganger Theodore Roosevelt reisde nog per koets, maar Taft liet een klein wagenpark aanschaffen, bestaande uit twee Pierce-Arrows op benzine, een elektrische Baker Motor Vehicle en een door stoom aangedreven White, die Tafts favoriet werd omdat hij met de stoompluimen vervelende persfotografen kon frustreren. Tafts opvolger Woodrow Wilson gebruikte het wagenpark ook en nam na zijn aftreden zelfs één van de Pierce-Arrows over om hem te kunnen blijven rijden.



Wilson was overigens niet getrouwd met Pierce-Arrow, want de auto waarmee hij in 1919 in Boston een paradetocht hield ter ere van de overwinning van de Eerste Wereldoorlog, was een Series 53 Cadillac uit 1916. Die keuze was een bewuste, want het waren Cadillacs waarin de hogere Amerikaanse militairen tijdens de oorlog door Frankrijk hadden gereden.

In 1939 werd één van de beroemdste presidentiële limousines in dienst genomen. De Lincoln K-Series V12 Convertible kreeg een eigen carrosserie en was de eerste presidentiële auto die volgens instructies van de geheime dienst werd uitgerust. De auto kreeg de bijnaam Sunshine Special, waarschijnlijk omdat Roosevelt de cabriokap veelvuldig liet zakken.

Door de verrassingsaanval op Pearl Harbour, op 7 december 1942, kwam de geheime dienst verder op scherp te staan en werd de Sunshine Special voorzien van bepantsering, kogelvrij glas, runflat banden, zwaailicht en sirene en opbergruimtes voor wapens. De Sunshine Special diende nog enkele jaren onder Roosevelts opvolger Harry Truman, die hem onder meer meenam naar de Potsdam Conferentie. Tegenwoordig staat de historische auto in het Henry Ford-museum in Dearborn.

In 1938 nam de Amerikaanse overheid twee Cadillac Convertibles in dienst, die door hun omvang en weelde werden vernoemd naar de oceaanstomers Queen Mary en Queen Elizabeth. Deze mastodonten vervoerden Franklin Roosevelt, Harry Truman en Dwight Eisenhower. Het duo werd in 1956 vervangen door de Queen Mary II en Queen Elizabeth II. De laatste staat tot op de dag van vandaag bij eenieder op het netvlies gebrand als de volgauto van John Fitzgerald Kennedy. Hiervandaan sprong geheim agent Clint Hill op de auto van de president om hem en zijn vrouw met zijn eigen lichaam af te schermen van verdere kogels.

Daarover gesproken; Kennedy zelf zat die noodlottige vrijdagmiddag 22 november 1963 in de X-100, de FBI-codenaam voor de donkerblauwe 1961-Lincoln Continental die op dat moment gold als de meest geavanceerde presidentiële limo ooit.

Je zou denken dat de auto daarna uit beeld verdween, maar dat gebeurde niet. Ondanks wat er in de Continental was voorgevallen, werd hij opgelapt en verbouwd, waarbij vooral de bepantsering aanzienlijk sterker werd gemaakt. Verder werd de X-100 net zo zwart als zijn geschiedenis gespoten en dat weerhield Lyndon Johnson, Richard Nixon, Gerald Ford en Jimmy Carter er niet van af en toe plaats te nemen in de auto waarin hun illustere voorganger was vermoord. In 1977 werd de Lincoln uit dienst genomen en tegenwoordig maakt ook deze auto deel uit van de collectie presidentiële auto’s in Dearborn.



Wat daarna volgde, was onder meer een 1972 Lincoln Continental. Ook deze auto was stille getuige van geweld tegen presidenten. Op 22 september 1975 probeerde een vrouw in San Francisco Gerald Ford neer te schieten en op 30 maart 1981 diende Ronald Reagan in Washington DC als schietschijf, waarna hij in de Lincoln naar het ziekenhuis werd gereden. In 1984 was het weer de beurt aan Cadillac om de First Limo te leveren, om in 1989 het stokje over te geven aan een Lincoln Town Car. Inmiddels was George Bush senior de hoofdberijder. Toen Bill Clinton het Witte Huis betrok, kwam er weer een Cadillac Fleedwood onder de carport.

Rond de tijd dat Bush junior aan de macht kwam, kort na de millenniumwissel, waren de bepantsering en andere veiligheidsvoorzieningen zo talrijk en zwaar geworden, dat een standaard auto ombouwen geen optie meer was. Sindsdien worden de presidentiële limousines door een speciale tak van General Motors opgebouwd uit componenten van pick-up-trucks en SUV’s van het merk en dragen ze de bijnaam The Beast.

Ongetwijfeld terecht, al is de receptuur zo geheim dat ze einde dienst door de FBI worden vernietigd, maar het klinkt wat grimmig. Misschien dat de huidige president, die immers een zonnebankje op zijn tijd niet schuwt, het veel mooier klinkende Sunshine Special weer uit de mottenballen haalt. Trump krijgt naar verluidt nog dit jaar de beschikking over de opvolger van het bij de inauguratie van Obama gepresenteerde huidige model. Daarmee wordt aan de lange geschiedenis van de limousine aller limousines een hoofdstuk toegevoegd.

Dit artikel verscheen eerder in AutoWeek.

Adam Opel, de man die auto’s haatte

’Zulke stinkhokken zullen nooit meer worden dan speelgoed voor miljonairs die niet weten hoe ze hun geld er doorheen moeten jagen.’ Adam Opel had een uitgesproken mening over de eerste auto’s en het is misschien maar goed dat hij nooit heeft meegemaakt dat zijn naam een wereldwijd vermaard automerk zou worden.

Om de wortels van zijn imperium te zien, moeten we terug naar de jaren zestig van de negentiende eeuw. In Parijs ziet slotenmakerzoon Adam Opel uit Rüsselsheim voor het eerst een naaimachine. Hij raakt gefascineerd door de complexe techniek daarvan en keert terug naar Duitsland om er zelf een te bouwen. In 1863 begint hij aan de serieproductie, samen met zijn jongere broer Georg. De Duitse naaimachines vinden gretig aftrek en al gauw zijn de gebroeders Opel te groot geworden voor de stal. De jonge onderneming verhuist naar een fabrieksgebouw en Adam betrekt de woning ernaast, samen met zijn kersverse echtgenote Sophie Marie Scheller. Deze in 1840 geboren dochter van een hoteleigenaar neemt niet alleen een flink kapitaal mee, maar ook een gezond financieel inzicht. Met haar degelijke, spaarzame inborst maakt ze van Opel een efficiënt draaiend bedrijf en ook thuis wordt elke pfennig driemaal omgedraaid. Ondertussen voegt de derde Opel-broer, Wilhelm, zich bij het bedrijf om de verkoop te doen, terwijl Georg de inkoopkant voor zijn rekening neemt.

Ondertussen blijft de naaimachinemaker niet bij zijn leest. Opel maakt ook machines voor de lokale wijnbouw. Wanneer de spanningen tussen Frankrijk en het Pruisische rijk in de zomer van 1870 escaleren tot de Frans-Duitse oorlog ontwikkelt Opel een speciale naaimachine om aan de gestegen vraag naar uniformen te voldoen. Ondanks het succes van Opel-naaimachines ligt Amerikaanse concurrentie op de loer. Opel pareert dat door naaimachines op afbetaling te gaan leveren. Sterker, de aanval is de beste verdediging, dus gaan Opel-naaimachines naar de Verenigde Staten en andere exportmarkten. Een daarvan is Frankrijk: in het land waar Opel ooit het idee kreeg om naaimachines te maken, zijn zijn machines nu kwalitatief superieur aan die van de Franse merken.

Terwijl in de jaren zeventig de Opel-naaimachines het fabriekspand uit vliegen, zien in de naastgelegen woning vijf zoons van Adam en Sophie het levenslicht: Carl in 1869, Wilhelm in 1871, Heinrich in 1873, Fritz in 1875 en op nieuwjaarsdag 1880 maakt de kleine Ludwig het gezin compleet.



Opnieuw is het in Parijs dat Adams aandacht wordt gegrepen, ditmaal door de vélocipède. Adam bestelt er een, maar maakt er meteen een pijnlijke val mee. Hij wil hem verkopen en dan merkt hij dat de belangstelling voor zijn tweewieler enorm is. Als zijn zoons hem aan zijn hoofd gaan zeuren om een fiets besluit hij dat er toekomst moet zitten in die verrekte tweewielers. Adam reist naar Engeland en verdiept zich daar in de fietsindustrie. Met de kennis die hij daar opdoet, begint hij aan zijn eigen fiets en in 1887 begint de serieproductie van Opel-fietsen. Het blijkt een goede zet. Fietsen wint razendsnel aan populariteit en Opel zeilt mee op die wind. Het enthousiasme is niet alleen zakelijk: de jonge Opels ontpoppen zich alle vijf als verdienstelijke wielrenners, waarmee ze de naam Opel in de fietswereld nog verder vestigen. Met name Carl, de oudste zoon, heeft veel succes in de ontluikende sport.

In diezelfde tijd, slechts enkele tientallen kilometers verderop, werkt ene Carl Benz aan zijn eerste benzinemotor. Adam Opel ziet er totaal niets in. “Zulke stinkhokken zullen nooit meer worden dan speelgoed voor miljonairs die niet weten hoe ze hun geld er doorheen moeten jagen”, zegt hij. Maar al zou hij wel toekomst hebben gezien in de automobiel, het lot geeft hem de tijd er niet voor. In september 1895, hij is nog maar 58 jaar, bezwijkt Adam Opel aan tyfus. Een ziekte die hij, hoe ironisch, opliep tijdens een zakenreis naar wat een eeuw later een typisch Opel-land zou zijn: ons eigen Nederland.

Aanvankelijk gaan de zaken nog goed, maar het aanbod groeit en in 1898 stort de markt in. De familie komt in crisisberaad bijeen, besluit dat er nieuwe productgroepen moeten worden aangeboord en dan wordt voor het eerst geopperd wat onder Adam waarschijnlijk nooit bespreekbaar was geweest: auto’s.

De zonen van Opel hebben hun oog al eerder laten vallen op de ontluikende auto-industrie, maar Sophie deelde de mening van haar overleden echtgenoot. Nu de nood aan de man is, herziet ze haar eerdere oordeel. Zoons Fritz en Wilhelm bezoeken de Berlijnse autotentoonstelling en de broers raken er aan de praat met Friedrich Lutzmann, één van de pioniers van de Duitse auto-industrie. Het klikt en de gebroeders Opel brengen een bezoek aan Lutzmanns bescheiden werkplaats in Dessau. Een overnamedeal is het gevolg, waarbij Friedrich Lutzmann een leidinggevende positie bij Opel krijgt. Het nieuwe model dat Lutzmann al had ontwikkeld, komt in het laatste jaar van de negentiende eeuw dan ook ter wereld als de Opel Patentmotorwagen System Lutzmann. In drie jaar tijd worden 65 exemplaren gebouwd van deze eerste Opel.

In 1901 pakken de gebroeders Opel opnieuw hun koffers. Ditmaal is de autosalon van Parijs het doel en daar leren ze dat de Franse industrie al een stuk verder is. Waar hun Patentmotorwagen nog een gemotoriseerd koetsje is van een twijfelachtige bouwkwaliteit, maken de Franse merken al ‘echte auto’s’. Hun besluit is snel genomen: de Lutzmann-Opel gaat uit productie en Lutzmann zelf mag op zoek gaan naar een nieuwe uitdaging.

De gebroeders Opel zien er weinig in om zonder enige ervaring vanuit het niets een auto te bouwen en gaan in zee met Louis Renault, voor wie ze importeur voor Duitsland worden. Die samenwerking is geen lang leven beschoren. Opel stapt vervolgens over naar Alexandre Darracq, een andere Franse pionier uit die dagen. De chassis van Darracq vormen de basis voor de Opel-modellen die volgen.

De gebroeders Opel gaan voortvarend aan de slag. Tegelijkertijd halen Fritz en Wilhelm een van de Darracqs tot de laatste schroef uit elkaar om hem daarna weer op te bouwen, met als resultaat een betere auto. Dat experiment leidt tot de 10/12 hp, die daarom wordt beschouwd als de eerste echte Opel. Ondertussen gaat ook de productie van Darracq-Opels door en die verwerven zo’n goede reputatie, dat ze ook buiten Duitsland afzet vinden en zelfs in Darracqs thuisland Frankrijk worden verkocht. Niettemin zijn de aantallen nog klein, mede omdat een auto in die tijd ver buiten het bereik van de gewone man ligt, en Opel besluit om ook (veel goedkopere) motorfietsen te gaan bouwen.

In 1906 heeft Opel de knowhow van Darracq niet langer nodig en verbreekt het de samenwerking. Inmiddels heeft Opel de marketingtruc die bij de fietsen zo goed werkte (succesvolle deelname aan races) ook op auto’s toegepast en met aan het stuur de getalenteerde coureur Carl Jörns slepen ook de automobielen van Opel overwinning na overwinning in de wacht. En terwijl auto’s nog een speeltje voor de rijken zijn, denkt Opel na over een goedkoop model om de automobiel te democratiseren. De vrucht is de Opel 4/8 PS uit 1909, die vooral onder huisartsen populair blijkt en daarom als Doktorwagen de geschiedenis ingaat. Het blijkt ook de doorstart van Opel als autofabrikant. In 1914 worden 3.400 auto’s verkocht en daarmee is Opel de grootste autofabrikant van Duitsland. Sophie maakt dat helaas niet meer mee. Ze sterft in de herfst van 1913 op 73-jarige leeftijd.



Opel heeft aan het begin van de twintigste eeuw het toenemende succes van de auto’s hard nodig. Behalve de fietswereld staat ook de markt voor naaimachines steeds verder onder druk. In 1911 wordt de miljoenste Opel-naaimachine geproduceerd, maar op dat feestje wordt niet geproost op het volgende miljoen. Integendeel: door de sterk toegenomen concurrentie is de spoeling te dun geworden om lekker geld te verdienen met de productie van naaimachines en dat, in combinatie met een brand die een groot deel van de fabriek in as legt, is reden voor Opel om er een punt achter te zetten. De snel groeiende auto-industrie krijgt echter een plotselinge klap. In de zomer van 1914 breekt de eerste Wereldoorlog uit. Een deel van het Opel-personeel moet naar het front, de rest wordt ingezet voor de oorlogsindustrie. Ludwig, de jongste van de vijf broers, sneuvelt in 1916 aan het oostfront. Wanneer na ruim vier jaar hel op aarde het stof op de loopgraven is neergedaald, wordt Rüsselsheim door de Fransen bezet.

Zoals veel industriëlen rijdt ook Opel een scheve schaats tijdens het naziregime

De verslagen en berooide Duitsers hebben in die dagen wel wat anders aan hun hoofd dan automobielen, maar algauw trekt de markt voor auto’s weer aan en Opel neemt de 5/14 HP, het vooroorlogse succesnummer met de bijnaam Puppchen, weer in productie, gevolgd door meer modellen. De inflatie slaat echter toe en in 1923 kost een Opel tussen de één en dertig miljoen Reichsmark. Wilhelm von Opel had voor de oorlog al plannen voor een lopende band.

In 1922 bezoekt hij opnieuw Henry Ford, ditmaal met zijn broer Fritz. Hij is het die in 1923 oppert om alle bestaande modellen uit productie te nemen en de hele fabriek om te bouwen voor een nieuw, in serie gebouwd model. Die ‘Duitse T-Ford’ wordt de 4/12 HP en is uitsluitend leverbaar in groen, wat hem de koosnaam Laubfrosch (boomkikker) oplevert. De auto is meteen erg succesvol. De crisis van 1925 nekt een derde van de Duitse autofabrikanten, maar Opel groeit. Het grote volume staat toe dat de prijs van aanvankelijk 4.500 mark kan dalen naar net geen twee mille in 1931. Datzelfde jaar steken echter twee geduchte rivalen de grote plas over. Zowel Ford als General Motors opent een vestiging in Berlijn.

Eind jaren twintig wordt Fritz von Opel benaderd door de Oostenrijkse wetenschapper Max Valier, die zijn hulp inroept bij het ontwikkelen van een raketmotor. Fritz ruikt publiciteit en stapt in, met als resultaat een samenwerking met raketbouwer Friedrich Sander. In mei 1928 tikt Fritz von Opel in de RAK 2 de 230 km/h aan. Lof en roem zijn zijn deel, maar nadat twee ritten in een explosie eindigen, verbiedt de overheid verdere experimenten. Von Opel denkt inmiddels een etappe verder en bouwt een raketmotor in een vliegtuig, waar hij uiteindelijk een kilometer of vier mee in de lucht weet te blijven, alvorens een noodlanding te moeten maken. Het toestel gaat verloren, maar Fritz, die inmiddels de bijnaam Raketen-Fritz heeft, weet ongeschonden uit het wrak te klimmen.

Het is onwaarschijnlijk dat Opel als zelfstandig familiebedrijf de beurskrach had overleefd

In die tijd begint het tij voor Opel te keren. Eind jaren twintig is het marktaandeel van Duitse auto’s in eigen land onder de zestig procent gedaald. Wilhelm von Opel is dan al in gesprek met GM over een mogelijke deelname in Opel. Aanvankelijk ziet GM dat niet zitten, maar in 1927 laten de Amerikanen weten heel Opel te willen kopen. Carl is dan net overleden, maar Wilhelm en Heinrich steken de hoofden bijeen en moeten erkennen dat ze als familiebedrijf op termijn niet opgewassen zijn tegen het volume van de Amerikaanse concurrenten. Heinrich sterft kort daarop en de twee overgebleven broers Wilhelm en Fritz (niet te verwarren met Raketen-Fritz) maken meer haast met de verkoopplannen. In oktober 1928 reist een aantal GM-managers door Europa en raakt onder de indruk van de Opel-fabriek.

In maart van het daaropvolgende jaar vinden in Berlijn de laatste onderhandelingen plaats, waarna GM met een kleine 26 miljoen dollar voor tachtig procent eigenaar wordt van Opel, met een optie op de resterende twintig procent. Voor Opel een gelukstreffer, want op 29 oktober van dat jaar leidt de Amerikaanse beurskrach tot een wereldwijde recessie. Het is onwaarschijnlijk dat Opel als zelfstandig familiebedrijf de crisis had overleefd.

Christina Putzi von Opel
Christina ‘Putzi’ von Opel

Het voormalige familiebedrijf is Amerikaans eigendom, een situatie die, zo weten we nu, 88 jaar onveranderd zal blijven. Fritz sterft in 1938 op 63-jarige leeftijd en vanaf dat moment is Wilhelm de laatst overgebleven zoon van Adam Opel. Zoals veel grootheden uit de auto-industrie rijdt ook Wilhelm tijdens de nazitijd een scheve schaats. Hij wordt in 1933 lid van de NSDAP en financiert de partij, iets wat hem na de oorlog op een veroordeling als meeloper komt te staan. Zijn zoon Raketen-Fritz heeft Duitsland aan het begin van de oorlog al verlaten en wordt in New York vader van de latere F1-coureur Rikky von Opel.

Het is ook voornamelijk die tak van de familie die later nog van zich doet spreken. Rikky’s zus Christine, bijgenaamd Putzi, wordt in dure Zwitserse internaten opgevoed. In de jaren zeventig geldt ze als de playgirl van St. Tropez. Ze raakt verwikkeld in drugssmokkel en wordt uiteindelijk, ze weegt dan door veelvuldig cocaïnegebruik nog maar 37 kilo, door haar neef Günther uit de penarie getrokken. In 2006 overlijdt ze, 55 jaar oud, wanneer haar auto door een vloedgolf wordt meegesleurd.

Günther Sachs
Günther Sachs

Ook neef Günther Sachs, zoon uit het huwelijk tussen Wilhelms dochter Eleonore met de kogellagergigant Willy Sachs, ontpopt zich dankzij het familiekapitaal tot een playboy van formaat. Tussen 1966 en 1969 is hij getrouwd met Brigitte Bardot, die hij later inruilt voor fotomodel Mirja Larsson. De rest van zijn tijd vult hij met fotografie, sporten, schrijven en kunst. In 2011 wordt hij terminaal ziek en drukt hij, voordat Magere Hein dat kan doen, zelf op de stopknop.

Carls zoon Georg is niet vies van een potje inteelt en trouwt zijn nicht Eleonore, dochter van Heinrich en een bekende springruiter. Ze krijgen twee zoons, die samen met hun moeder een chipsfabriek beginnen. Georg scheidt van zijn nicht en hertrouwt met de 33 jaar jongere Sigrid. Hun zoon Georg is tegenwoordig een bekende miljardair en woont met vrouw en vijf kinderen in Zwitserland.

Opel mag dan al decennia lang niet meer van de Opeltjes zijn, de uitgebreide familie geniet tot de dag van vandaag van de vruchten van het noeste werk van Adam, Sophie en hun vijf zonen.

Dit verhaal verscheen eerder in AutoWeek



De mysterieuze verdwijning van Rudolf Diesel

In het vroege najaar van 1913 verdwijnt tijdens een nachtvaart naar Harwich de Duitse uitvinder Rudolf Diesel. Hij dineert met twee zakenpartners, trekt zich terug in zijn hut en wordt nooit meer gezien. Diesels verdwijning wordt afgedaan als zelfmoord, maar latere gebeurtenissen doen een heel andere toedracht vermoeden.

Het is zondagavond 29 september 1913. De wereldvrede kent een wankel evenwicht, maar van het begrip wereldoorlog heeft de man in de straat nog nooit gehoord. Voor de Belgische kust verdwijnt het laatste zonlicht aan de horizon terwijl de SS Dresden het Europese vasteland achter zich laat en koers zet naar Harwich. De eersteklaspassagiers genieten hun avondmaal, de stoommachine doet het tafelzilver zacht rinkelen en aan een tafel in de hoek van de eetzaal zitten drie voorname heren, waarvan er een rijkdom en faam heeft vergaard met een revolutionaire motor die de stoommachine overbodig zal maken.
Rudolf Diesel is een vriendelijk ogende, bebrilde man van 55 en heeft een indrukwekkende carrière achter de rug. Hij staat dan ook op het punt te gaan rentenieren en dat mag voor iemand met een geschat vermogen van 2,5 miljoen dollar (omgerekend naar huidige maatstaven 62 miljoen) geen probleem zijn. Met zijn vrienden en zakenpartners Luckmann en Carels is hij op weg naar Londen voor de jaarvergadering van de Consolidated Diesel Engine Manufacturers.

Verbannen uit Parijs
Rudolf Christian Karl Diesel wordt op 18 maart 1858 in Parijs geboren als tweede kind van de Duitse immigranten  Elise Strobel en Theodor Diesel. Theodor komt oorspronkelijk uit Augsburg en beoefent in Parijs het vak van boekbinder. Daar ontmoet hij Elise, wier roots in Neurenberg liggen, en hij gaat aan het werk als handelaar in lederwaren.
De Frans-Duitse oorlog maakt de familie Diesel in 1870 ongewenst in Parijs en het gezin wijkt uit naar Londen. Kort daarop wordt de dan twaalfjarige Rudolf door zijn ouders terug naar Augsburg gestuurd, waar hij bij zijn oom en tante intrekt. Zijn oom is wiskundeleraar, de industriële revolutie is in volle gang en Rudolf komt al gauw tot de conclusie dat hij carrière wil maken in de techniek. Na zijn middelbare school volgt hij een technische vervolgopleiding in Augsburg, waarna hij zich op de technische universiteit van München inschrijft. Daar volgt hij college bij onder meer Carl von Linde, een briljante ingenieur die uitvindingen doet op het gebied van koeling en daar later, in hetzelfde jaar dat Diesel op mysterieuze wijze verdwijnt, de Nobelprijs voor de natuurkunde voor in de wacht sleept.
Na zijn afstuderen in 1880 keert Diesel terug naar zijn geboortestad Parijs, waar hij Von Linde weer treft en bij hem in dienst treedt. Drie jaar later trouwt hij met Martha Flasche en samen krijgen ze drie kinderen. In 1890 verkast het gezin naar Berlijn, waar Rudolf een hoge functie bij Linde krijgt.

Succesnummer
De natuurwetten rond de ontluikende koeltechniek, waar Diesel bij zijn werk voor Linde mee te maken heeft, inspireren hem tot alternatieven voor de stoommachine en de prille verbrandingsmotor, waarvan het rendement veel te laag is naar Diesels smaak. Hij bedenkt een alternatief, waarin de brandstof wordt ontstoken door hoge druk. Omdat de verbranding onder hogere temperaturen plaatsvindt en langer duurt, is het rendement veel hoger.
In 1892 patenteert Rudolf Diesel zijn uitvinding en in de wapenfabrikant Krupps vindt hij een financier voor de ontwikkeling ervan. Een jaar later loopt het eerste prototype met als aanvankelijke brandstof arachideolie, een mooi woord voor pindaolie. De meer dan manshoge machine heeft een boring van 22 centimeter en een slag van veertig centimeter en scoort in 1895 op petroleum een rendement van 16,6 procent.
Een jaar later begint Diesel aan een verbeterde versie, waarmee hij een rendement van 26,2 procent haalt. Op een expositie in München in 1889 demonstreert Diesel deze 25 pk sterke eencilinder voor het eerst. De efficiëntie en eenvoud maken de machine volgens de Grande Encyclopedie Practique de Mechanique et d’Electricité uit 1910 een onmiddellijk succesnummer. Diesel doet uitstekende zaken met de verkoop van licenties. Zijn geesteskind vindt zijn weg naar generatoren, treinen, scheepvaart, fabrieken en de automobielindustrie en de bankrekening van de briljante uitvinder groeit als kool. Rond de eeuwwisseling is het bedje van Rudolf Diesel gespreid en het geluk lacht hem toe. In 1912 staan er wereldwijd meer dan zeventigduizend dieselmotoren te stampen.



Verdwenen
Maar geluk is soms van korte duur. In de herfst van 1913 vertrekt Rudolf Diesel met twee zakenpartners met de nachtboot naar Engeland, waar ze een vergadering en de opening van een fabriek zullen bijwonen. Diesel haalt de overkant niet. Hij blijft weg bij het ontbijt en wanneer het schip in Harwich aanmeert, blijkt de uitvinder spoorloos verdwenen. Het voorval wordt wereldwijd opgepikt en ook de New York Times doet er uitgebreid verslag van: “Meteen nadat we de haven van Antwerpen uit waren gevaren, hebben we gedrieën gedineerd. Daarna flaneerden we over het dek, pratend en rokend. Dr. Diesel was opperbest gehumeurd en vrolijk,” vertelt George Carels, directeur van Diesels bedrijf en een van zijn reisgenoten, tegen de Amerikaanse krant. “Rond tienen, terwijl de lichten van Vlissingen in zich waren, zei ik: ‘Ik denk dat het tijd is om te gaan slapen.’ Dr. Diesel stemde daar mee in en we zijn alle drie naar onze hutten gegaan.”
Volgens Carels blijft Diesel even stilstaan bij de deur van zijn hut, maar lijkt hij zich daarna te bedenken. Hij loopt Carels achterna, schudt hem de hand, wenst hem goedenacht en besluit met de woorden ‘Ik zie je morgenochtend’. “Dat waren de laatste woorden die hij ooit tegen me sprak.”
De volgende ochtend ontbreekt Diesel aan de ontbijttafel. Carels en Luckmann gaan naar zijn hut en kloppen tevergeefs aan. Wanneer ze de deur zelf open doen, treffen ze een onbeslapen bed aan. “De deken was omgevouwen en een nachthemd lag op het bed klaar voor mijnheer Diesel. Zijn sleutels zaten in een vakje van zijn tas en hij had zijn horloge aan de tas gehangen op een dusdanige manier dat hij het vanuit bed kon aflezen,” vertelt Carels tegen de krant: “Alles leek netjes in de hut. Ik kon niet vaststellen of er geld ontbrak, omdat ik niet wist hoeveel hij bij zich had gehad. Maar niets wees erop dat er in zijn spullen was gerommeld. Omdat zijn aankomstticket niet was ingeleverd, waren we er zeker van dat Dr. Diesel niet aan land kon zijn gegaan. En omdat hij niet aan boord gevonden was, konden we niets anders concluderen dan dat hij in de loop van de nacht overboord moest zijn verdwenen.”

Financiële nood
Carels benadrukt dat Diesel een vrolijke, opgeruimde indruk maakte aan het einde van de vorige avond: “Als we het idee van een ongeluk uitsluiten, kan ik alleen nog maar denken dat er plotseling iets fout moet zijn gegaan in zijn hoofd. Hij was terughoudend met alcohol, rookte niet en had voor zover ik weet geen last van duizeligheid.” Dat laatste behoeft enige nuance. Tegenover diverse vrienden heeft Diesel eerder geklaagd over vlagen van slapeloosheid, die hem er toe brachten bij nacht en ontij, doodmoe, rond te struinen. Zakelijke beslommeringen en extreme werkdruk hebben in de voorafgaande jaren een zware wissel getrokken op zijn gezondheid.
Twee weken na Diesels mysterieuze verdwijning komen zaken boven water die een heel ander licht op de kwestie werpen. De eerdere verhalen over zijn fortuin worden in twijfel getrokken door Duitse kranten die menen te weten dat Diesel zijn familie in financiële nood heeft achtergelaten. Naar verluidt heeft Diesel zijn kapitaal geïnvesteerd in een aantal bedrijven waarvan het succes is uitgebleven en de Duitse pers speculeert dat de reden van zijn verdwijning moet worden gezocht in de netelige financiële positie waarin Diesel zich bevindt.
Twee dagen later, op 14 oktober 1913, komen Diesels schuldeisers bijeen in München. Ze becijferen dat de verdwenen uitvinder zo’n 375 duizend dollar schulden heeft, waar hij niet meer dan tienduizend dollar aan vaste activa tegenover heeft staan. Tot overmaat van ramp staat zijn onroerend goed voor veel meer in de boeken dan het werkelijk waard is.

Bizar bericht
In maart 1914, bijna een half jaar na Diesels verdwijning, verschijnt in de Münchener Abend Zeitung een bizar bericht. De krant doet gewag van ‘in Duitsland ontvangen brieven’ waaruit zou blijken dat de verdwenen Dr. Rudolf Diesel in Canada een nieuw leven is begonnen. Concreter dan dat wordt het artikel niet en al te veel waarde moeten we er dan ook niet aan hechten. Maar inmiddels is wel duidelijk dat Diesel alle reden had om in rook op te gaan en over het terugvinden van zijn lichaam bestaat veel twijfel. Voor de monding van de Schelde, ter hoogte van Vlissingen, wordt elf dagen na Diesels verdwijning een lijk opgevist van een verzorgde, goed geklede man die wat betreft postuur en leeftijd Rudolf Diesel zou kunnen zijn. Een dag eerder wordt bij Noorwegen een ander lijk uit zee gehaald dat in verband wordt gebracht met de vermiste ingenieur. Het is al dermate ontbonden dat de vinders het niet aan boord willen nemen, maar voorwerpen op dat lichaam worden veiliggesteld en later door Diesels zoon Eugen geïdentificeerd als van zijn vader. Maar als Diesel inderdaad heeft willen verdwijnen om aan zijn schuldeisers te ontsnappen, dan heeft Eugen er alle belang bij dat die crediteuren geloven dat zijn vader dood is.
Volgens de overlevering kreeg Diesels vrouw Martha voor zijn vertrek naar Engeland een tas van haar man met de instructie die pas een week later te openen. Dat doet ze na zijn vermeende dood, om tweehonderdduizend mark in contanten aan te treffen. In een agenda die Diesel mee aan boord heeft genomen, zou hij op de pagina van 29 september, de dag van zijn verdwijning, een zwart kruis hebben getekend, alsof hij zijn eigen einde markeerde.
History became legend, legend became myth; een quote uit Lord of the Rings die ook van toepassing is op de verdwijning van Rudolf Diesel. Toegegeven, waarschijnlijk is hij die herfstnacht in 1913 ‘gewoon’ uit wanhoop vanwege zijn zakelijke mislukkingen overboord gesprongen, de kolkende golven en een wisse, maar bevrijdende dood tegemoet. Maar je zou bijna hopen dat hij vanuit Canada nog vele jaren heeft mogen toezien hoe zijn uitvinding de wereld veroverde. En nog meer dat ouderdom tijdig zijn ogen voor eeuwig heeft gesloten, zodat hij de onverkwikkelijke schandalen rond zijn briljante uitvinding in dieselgate nooit heeft hoeven meemaken.

 


Moordcomplotten
Geen mysterie zonder complottheorieën. Tot op de dag van vandaag zijn er mensen die niet geloven dat Rudolf Diesel zelfmoord pleegde, noch dat hij zijn snor drukte om aan schuldeisers te ontsnappen. Diesel zou met opzet overboord zijn gekieperd en voor een dergelijke moord waren twee motieven mogelijk. Zo zou de olie-industrie er alle belang bij hebben om Diesel een kopje kleiner te maken. Zijn techniek ging immers veel te spaarzaam om met het goedje waar zij rijk mee waren geworden. Dat klinkt tamelijk vergezocht; immers, dan zou Elon Musk al twintig keer zijn gevierendeeld, onthoofd en doodgemarteld door de OPEC. Iets minder onwaarschijnlijk is de theorie dat Diesel naar Engeland reisde om zijn kennis aan de Engelse marine te verkopen. De Eerste Wereldoorlog was aanstaande en de dieselmotor vormde het hart van de Duitse onderzeeërs. De Duitse geheime dienst zou door Diesel te vermoorden hebben willen voorkomen dat hij zijn kennis ter beschikking van de toekomstige vijand stelde.


Dit artikel verscheen eerder in AutoWeek

Het duistere verleden van BMW-familie Quandt

De familie Quandt geldt als de rijkste van Duitsland, maar hult zich het liefst in stilzwijgen en anonimiteit. Daar hebben ze zo hun redenen toe, want hoewel het automerk BMW zijn voortbestaan na de jaren vijftig grotendeels aan de Quandts te danken heeft, is de familiegeschiedenis een aaneenschakeling van duistere geheimen over afpersing, gerommel met aandelen en dwangarbeid.

Herbert Quandt.

Tegen het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw is het nu zo sterke automerk BMW op leven na dood. Een overname door aartsrivaal Daimler-Benz lijkt onvermijdelijk, de weerstand van aandeelhouders en personeel ten spijt. Maar dan komt er hulp uit onverwachte hoek. De grootindustrieel Herbert Quandt, die samen met zijn halfbroer een belang in BMW beheert, is onder de indruk van de strijdvaardigheid van de BMW-mensen en besluit daarom zijn schouders onder een reddingsplan te zetten. Met zijn financiële injecties en overtuigingskracht bereikt hij dat de banken weer vertrouwen in BMW krijgen, zijn saneringsplan wordt goedgekeurd, een nieuwe modellenreeks (Neue Klasse, begonnen met de 1500) pakt heel succesvol uit en in 1964 is het bedrijf weer gezond.
Het is een prestatie van topniveau waar talloze mensen, van medewerkers van toen tot autoliefhebbers van nu, Herbert Quandt dankbaar voor mogen zijn. De naam Quandt is onlosmakelijk met BMW verbonden, maar de geschiedenis van de familie, tegenwoordig de rijkste van Duitsland, kent een aantal heel rotte plekken.

Nederlandse familie
Emil Quandt wordt in de late jaren van de industriële revolutie geboren uit een van oorsprong Nederlandse familie. Ze zijn eerder hun vaderland ontvlucht, wanneer keizer Wilhelm I in eigen land vervolgde protestanten oproept naar Pruisen te komen. De Quandts zijn dan nog niet rijk, maar in 1883 weet Emil dankzij een huwelijk met de dochter van een industrieel een bestaande textielfabriek over te nemen, die onder meer legeruniformen produceert. Met een tweede overname in 1900 consolideert hij de basis van een nieuwe industriële dynastie. Zijn zoon Günther klimt al gauw hoog op in het familiebedrijf en weet tijdens de Eerste Wereldoorlog hoofdleverancier van het leger te worden. Na de oorlog stapt Günther ook in de chemische industrie en weet hij een meerderheidsbelang in de AFA (Akkumulatorenfabrik Aktiengesellschaft, het latere Varta) accufabriek te verwerven. Hij stuurt negatieve verhalen over AFA de wereld in, waardoor de aandelen kelderen en hij ze goedkoop kan binnenhalen. Kort daarop komt AFA met nieuwe technieken, zodat de koersen weer stijgen. Dankzij dit soort gehaaide acties weet Günther Quandt de economische recessie van 1929, die de hele wereld en Duitsland in het bijzonder keihard treft, ongeschonden door te komen. Ook in de wapenindustrie ziet Günther brood en weet hij zich binnen te werken.



Roerig leven
In februari 1920 leert Günther de 19-jarige Magda Friedländer kennen. De vrouw heeft ondanks haar jeugdige leeftijd al een roerig leven achter de rug; geboren uit een ongetrouwde moeder, een biologische- en stiefvader die om haar aandacht ruziën en een vrijage met een zoon uit een Joods gezin. Naar verluidt ziet Magda in de dan twee keer zo oude Günther Quandt een ticket naar de jetset en anderhalf jaar later is het kersverse stel getrouwd. Voor het zover is, moet Magda wel de achternaam van haar stiefvader vervangen door die van haar biologische vader Ritschel, omdat Friedländer naar Quandts smaak te Joods klinkt. Het huwelijk levert zoon Harald op, maar het nodige geluk blijft uit. Het grote leeftijdsverschil gaapt als een kloof tussen beide echtelieden en wanneer Günter het beu is dat zijn jonge vrouw haar amoureuze vertier keer op keer elders zoekt (onder meer bij Helmuth, Günthers oudste zoon uit zijn vorige huwelijk, de neef van de latere Amerikaanse president Hoover en een Joods-Russische advocaat), zet hij haar het huis uit.

De bruiloft van Joseph Goebbels. Naast hem de jonge Günther Quandt, daarachter Hitler.

Nazikringen
Door met openbaring van compromitterende documenten te dreigen, weet Magda een lucratieve regeling uit de echtscheiding te trekken. Magda gaat in Berlijn aan de slag voor de NSDAP, leert daar Joseph Goebbels kennen en trouwt in december 1931 met hem. Het huwelijk brengt Magda in de hoogste nazikringen en levert Harald Quandt een naar huidige normen uitermate ongelukkig gekozen stiefvader op. De jonge Harald is aanwezig bij de voltrekking, waarbij Adolf Hitler als getuige van Goebbels optreedt. Sommige historici menen dat Quandts moeder later  zelfs de minnares van Hitler werd.
Het is dan ook aan de 23-jarige Harald Quandt dat in de lente van 1945, wanneer die krijgsgevangen is, de afscheidsbrief  van Marga Goebbels, die in de Führerbunker in Berlijn samen met haar man hun zes kinderen vermoordt en daarna zelfmoord pleegt, is gericht.

Adolf Hitler
Deze onhandige liaison is echter niet de enige verbintenis tussen de familie Quandt en de nazi’s. Verre van dat, want al in 1931 zit vader Quandt bij het groepje industriëlen dat Adolf Hitler financiële steun in het vooruitzicht stelt, een belofte die hij twee jaar later inlost door 25 duizend reichsmark te schenken. Dat blijkt een goede investering, want in 1937 wordt hij benoemd tot Wehrwirtschaftsführer, naast mannen als Wilhelm Messerschmitt, vader en zoon Krupp en Ferdinand Porsche. Dat is weliswaar maar een eretitel, maar de grote opdrachten volgen weldra. Opnieuw levert Quandt uniformen voor het leger, maar ook accu’s voor duikboten en V2-raketten, wapens en munitie. Voor de productie daarvan maakt Quandt gebruik van dwangarbeid door krijgsgevangenen en mensen uit concentratiekampen. Twee van de fabrieken beschikken zelfs over een eigen (dependance) concentratiekamp, Auβenlager genaamd, waaronder een inclusief executieplaats. Zijn concurrentiepositie weet Quandt nog meer te verstevigen door de onteigende bedrijven van Joden ver onder de marktwaarde over te nemen. Wellicht het meest schrijnende voorbeeld is de Luxemburgse ondernemer Léon Laval, die door de Gestapo wordt gedwongen zijn accufabriek Tudor aan Quandt te verkopen. De man weigert en verdwijnt in een concentratiekamp.

Meeloper
Na de Duitse nederlaag weet Günther Quandt de dans redelijk te ontspringen. Hij wordt weliswaar gevangen genomen door de Amerikanen en blijft twee jaar in voorarrest, maar omdat een aantal belastende documenten, die in handen zijn van de Engelse bezettingsmacht, nooit aan de Amerikanen worden doorgespeeld, blijft Quandt tijdens de processen van Nürnberg een aanklacht bespaard en wordt zijn rol in het Derde Rijk afgedaan als die van een meeloper. Het heeft er in elk geval alle schijn van dat zijn medewerking aan de nazigruwelen niet werden gedreven door politieke overtuiging, maar zakelijk opportunisme. Een mager excuus, maar in zijn memoires laat hij optekenen dat hij het betreurt dat niet meer mensen Mein Kampf voor de oorlog hebben gelezen: “Misschien was het meest gruwelijke hoofdstuk uit de Duitse geschiedenis ons dan bespaard gebleven. Ik neem het mezelf kwalijk dat ik Hitler niet serieuzer heb genomen.” In 1954 overlijdt de spijtoptant op 73-jarige leeftijd.

Met de 1500 redde Quandt BMW.

Mevrouw Goebbels
Dan zijn zijn beide zoons, Herbert uit zijn eerste en Harald uit zijn tweede huwelijk met de later mevrouw Goebbels, voor ieder de helft eigenaar van het opgebouwde familievermogen. De halfbroers verdelen de taken; Harald doet de metaalindustrie en machinebouw, Herbert zorgt voor de textiel-, chemie-, elektro- en automotive-takken. Laatstgenoemde is dan ook degene die het familieaandeel in BMW aanwendt om het merk voor de ondergang te behoeden.
Harald valt in die jaren voornamelijk op als luchtvaartenthousiast en dat kost hem uiteindelijk ook zijn leven. In 1967 vliegt hij met het zakenvliegtuig van de firma in het noordwesten van Italië tegen een bergwand, nadat waarschijnlijk alle instrumenten zijn uitgevallen. De precieze toedracht van het ongeluk is nooit opgehelderd. Zijn deel van het familiekapitaal wordt sindsdien beheerd door zijn vijf dochters. Herbert Quandt weet ondanks zijn drukke zakenleven nog genoeg tijd vrij te maken voor de meer aangename kanten des levens. Hij trouwt driemaal, wat vier dochters en twee zonen oplevert: Sylvia, Sonja, Sabina, Sven, Susanne en Stefan. Hij heeft een duidelijke voorkeur voor de letter S.

Herbert en Johanna Quandt.

Zakelijk inzicht
Wanneer Herbert Quandt in juni 1982 overlijdt, is het zijn derde vrouw Johanna die de zakelijke teugels van de familie overneemt. Geboren in Berlijn als Johanna Maria Bruhn in 1926 komt ze midden jaren vijftig als diens nieuwe assistente het kantoor van Herbert binnenlopen en al gauw weet ze haar baas zakelijk te beïnvloeden. In 1960 wordt Johanna de derde mevrouw Quandt en krijgt het stel twee kinderen, Susanne en Stefan. Omdat Herberts altijd al slechte gezichtsvermogen afglijdt naar totale blindheid, leest Johanna haar echtgenoot dagelijks alle financiële kranten voor. Hierdoor heeft ze tegen de tijd dat haar man overlijdt een uitstekend zakelijk inzicht ontwikkeld. Het weduwschap levert haar 16,7 procent BMW op en ze treedt toe tot de raad van commissarissen, waar ze later vicevoorzitter van wordt.

Misdaden
Het is met name Johanna Quandt die grote waarde hecht aan een anoniem bestaan, maar dat genoegen wordt haar op haar oude dag niet meer gegund. In 2007 zendt de Duitse zender ARD een documentaire uit met de titel ‘Das Schweigen der Quandts/Silence of the Quandt’ (het stilzwijgen van de Quandts), waarin de betrokkenheid van de familie bij de nazimisdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog genadeloos worden onthuld en aan de hand van talloze documenten wordt aangetoond dat het familiekapitaal grotendeels over de ruggen van oorlogsslachtoffers verworven is. De dwangarbeiders in de accufabriek werden aan dodelijke gassen blootgesteld en Günther Quandt ‘bestelde’ tachtig nieuwe gevangenen per maand bij de nazi’s om de slachtoffers te vervangen.

Verontwaardiging
Alleen Sven Quandt, zoon uit Herberts tweede huwelijk, werkt mee aan de uitzending, maar maakt de verontwaardiging alleen nog maar groter door elke vorm van schuld af te slaan. ‘We moeten eindelijk eens proberen dit te vergeten. In andere landen in heel de wereld zijn ook dergelijke dingen gebeurd, daar hoor je niemand meer over.’ Dat Sven Quandt met zijn dure motorsporthobby (X-Raid, Dakar) lekker geniet van dat vermeend vuile geld, maakt zijn bagatelliserende uitspraken er niet fraaier op. Stefan Quandt vergoelijkt het tegenover het Handelsblatt later met de woorden “Mijn neef was niet op die vraag voorbereid.”

Susanne Quandt met echtgenoot Jan Klatten.

Affaire
Ellende genoeg voor de Quandtjes, maar een ongeluk komt nooit alleen. Kort voor de pijnlijke onthullingen in de documentaire knoopt Susanne een buitenechtelijke affaire aan met een Zwitser, die haar met gladde praatjes forse sommen geld weet te ontfutselen. Maar wat ze niet weet is dat deze Heig Sgarbi een lange staat van dienst heeft in het verleiden en afpersen van rijke, eenzame dames en dat hij een handlanger heeft die de liefdesdaad heeft gefotografeerd en gefilmd. Wanneer Susanne Klatten na de ARD-onthullingen een eind maakt aan de affaire, komt Sgarbi met de compromitterende beelden op de proppen en eist hij opnieuw geld. Maar ditmaal toont Klatten de ballen die je van Duitslands rijkste zakenvrouw mag verwachten. Ze biecht alles op aan haar man en neemt haar afperser zo de wind uit de zeilen. Op de afgesproken plek van de overdracht wacht Sgarbi niet Susanne Klatten met een koffer geld, maar een arrestatieteam met getrokken wapens en de Zwitserse oplichter verdwijnt voor zes jaar achter de tralies. Zijn excuus dat hij handelde uit wraak voor wat de Quandts zijn Joodse grootvader zouden hebben aangedaan, overtuigt de rechters niet.

Louche playboy
Dat kan natuurlijk niet verhinderen dat de affaire breed wordt uitgemeten en dat de geplaagde miljardairsfamilie zelfs wordt geconfronteerd met een verfilming van de zaak, ‘In der Falle’. Maar, als we een oud gezegde even mogen verbouwen: ongelukkig in de liefde, gelukkig in het spel. Volgens berekeningen van het Duitse Manager Magazin waren Susanne en haar broer Stefan afgelopen jaar goed voor dertig miljard euro en dat biedt natuurlijk wel wat speelruimte wanneer een louche playboy je het vel over de oren probeert te trekken. En al hebben de Quandts dan nooit de spijt betuigd die menigeen graag zou zien over de herkomst van hun spaarcentjes, Susanne heeft vorig jaar maar liefst honderd miljoen euro gereserveerd om maatschappelijk minder bedeelden een betere toekomst te geven. Een aflaat waar je U tegen mag zeggen en daar kan halfbroer Sven nog wat van kan leren met zijn raceteam.

Dit verhaal verscheen eerder in AutoWeek 13/2017

De verdwenen Porsche van James Dean

porschejamesdean1 In 1960 verdween het wrak van een zeldzame Porsche tijdens transport uit een gesloten vrachtwagen, zonder dat het zegel was verbroken. Sindsdien is nooit meer wat vernomen van de verkreukelde zilverkleurige massa, die ooit de trots was van James Dean. Daarmee raakte het wrak, dat tussen Deans dodelijke ongeval in 1955 en de raadselachtige verdwijning in 1960 een spoor van mysterieuze incidenten had achtergelaten, langzaam maar zeker in de vergetelheid. Twee jaar gelden, ruim een halve eeuw later, doken geruchten op dat de Porsche van James Dean achter een dubbele wand verborgen is, ergens in het noordwesten van de Verenigde Staten. Waarom net nu? Is het toeval dat George Barris, de man die het wrak na de crash van Dean kocht en later in zijn boek ‘Cars of the Stars’ de mythe aanwakkerde, net rond diezelfde tijd overleed?

GEEN GELUKSGETAL
Eén ding is zeker: 55 was niet bepaald het geluksgetal van de Amerikaanse Hollywoodster James Dean. In 1955 liet hij het leven achter het stuur van zijn Porsche 550 Spyder met serienummer 0055. De ultieme filmheld uit de jaren vijftig zou nu 85 zijn geweest, maar hij stierf lang geleden, toen de meesten van ons nog geboren moesten worden. Veel had de kleine, maar charismatische Dean in elk geval niet nodig om wereldfaam te halen. Afgezien van een rij kleinere rollen in film en televisie is zijn serieus cv beperkt gebleven tot East of Eden, Rebel Without a Cause en Giant.
Bij Deans imago als ‘angry young man’ paste zijn passie voor snelle auto’s en motoren en hij was met grote regelmaat te vinden op de circuits van het Amerika van de jaren vijftig. Filmproducent Warner Brothers was daar niet gerust op (waar ze ironisch genoeg maar al te gelijk in zouden krijgen) en verbood Dean om te racen gedurende de opnameperiode van Giant. Des te meer zin had Dean in september 1955 om weer achter het stuur te kruipen.



VREEMD VOORGEVOEL
Op 21 september 1955 ruilde hij zijn Porsche Speedster in voor een 550 Spyder die hij ‘Little Bastard’ noemde, ook zijn eigen bijnaam. De Britse acteur Alec Guinness verklaarde later dat hij Dean twee dagen later voor een restaurant in Hollywood tegen het lijf liep. Dean liet hem zijn nieuwe Porsche zien en Guinness kreeg naar eigen zeggen een vreemd voorgevoel. “If you get in that car, you will be found dead in it by this time next week,” zei hij tegen Dean.
Waar of niet, feit is dat de vermeende profetie uitkwam. Op zondag 2 oktober zou Dean zijn eerste race met de nieuwe Porsche gaan rijden op Salinas, een circuit zo’n honderd kilometer ten zuiden van San Francisco. In het begin van de vrijdagmiddag ervoor reed Dean weg uit Los Angeles, met naast hem Porsche-fabrieksmonteur Rolf Wütherich. Eigenlijk zou hij zijn Porsche op een trailer naar het circuit rijden, maar Wütherich vond het verstandiger om de kilometers te gebruiken om de gloednieuwe bolide in te rijden voor de eerste race. De trailer reed er achteraan, getrokken door een nieuwe Ford Country Squire met achter het stuur Deans vriend en stuntman Bil Hickman en daarnaast de eveneens met Dean bevriende fotograaf Sanford H. Roth. Het gezelschap reed die vrijdagmiddag over de Route 99 naar het noorden, om vlak voor Bakersfield linksaf te slaan, de 166 op. Via de 33 kwamen ze op de Route 466, de Paso Robles Highway. Op de kruising van die wegen, bij Blackvells Corner, pauzeerden ze en dronken ze koffie met twee andere coureurs, die ook op weg waren naar Salinas. Toen ze hun weg vervolgden, had de 24-jarige Dean geen flauw idee dat hij geen half uur meer te leven had.

FRONTAAL
Dean had er zin in en gaf zijn nieuwe auto flink de sporen. Tegen kwart voor zes in deporschejamesdean2 avond naderde hij de splitsing met Route 41. Uit de tegenovergestelde richting kwam de 23-jarige student Donald Turnupseed in zijn zwart-witte Ford Tudor aangereden. Turnupseed sloeg linksaf richting Fresno en zag daarbij, door de in de avondschemering wegvallende zilveren kleur, de naar verluidt met 140 km/h aanstormende Porsche over het hoofd. De auto’s raakten elkaar vrijwel frontaal. De snelheid werd overigens later door de twee politiemannen die als eerste bij het ongeval kwamen in twijfel getrokken. Hoe dan ook, de vederlichte Porsche vloog door de lucht en kwam weer op de wielen terecht. Wütherich werd er uit geslingerd, Dean bleef met een voet klemmen tussen de pedalen. Beiden werden in één ambulance naar het ziekenhuis van Paso Robles gebracht, maar Dean was al dood toen ze er aankwamen.  Zijn laatste woorden van een van zijn laatste interviews (Take it easy driving. The life you might save, might be mine) zijn minstens zo profetisch als de herinneringen van Alec Guinness gebleken.

SCHRIKBEELD
Daarmee veranderde James Dean in één klap van een aanstormend talent in een legende. Maar ook begon hiermee een merkwaardige reeks verhalen rond Deans 550 Spyder, waarover wordt gefluisterd dat er een vloek op rustte. George Barris, een bekende autotuner uit Los Angeles, kocht het wrak voor 2.500 dollar. De motor was inmiddels verkocht aan een zekere Troy McHenry, die er een jaar later dodelijk mee verongelukte. De versnellingsbak werd hergebruikt door een andere amateurcoureur, William Eschrid, die er eveneens mee crashte, maar het overleefde. Het wrak zelf toerde een paar jaar door de VS, waar het bij allerlei manifestaties als schrikbeeld diende om mensen te waarschuwen voor roekeloos rijgedrag. Tijdens die tournee viel het wrak tweemaal van de trailer. Eenmaal brak een monteur hierdoor zijn been, de tweede keer viel het bovenop de vrachtwagenchauffeur, die het niet overleefde en zo het derde dodelijke slachtoffer werd van de Porsche 550 Spyder met serienummer 0055. In Sacramento gleed de Porsche van zijn podium, waarbij hij een kind verwondde. Een loods waar de Porsche stond gestald vloog in brand, maar de Spyder overleefde het inferno. Het is een track record waar Stephen Kings Christine nog wat van kan leren.

HERNIEUWDE FASCINATIE
Maar hoe betrouwbaar zijn al die verhalen? Dat er opnieuw raceongevallen gebeurden met de onderdelen, is niet zo verwonderlijk. Autosport kent risico’s. De incidenten tijdens transport zijn een halve eeuw later amper nog te verifiëren. Feit is dat een belangrijke bron van de mythes het boek ‘Cars of the Stars’ is, geschreven door, jawel, George Barris. Ten tijde van de verdwijning eigenaar van het wrak en die, aldus James Dean-kenner Warren Beath en Porsche-historicus Lee Raskin, een tanende belangstelling voor zijn griezelobject zag. Als er iemand de mysterieuze verdwijning uit een verzegelde vrachtwagen had kunnen regisseren, dan was het Barris. Het leverde hem in elk geval hernieuwde fascinatie voor de Porsche van James Dean op.

OVERLEDEN
Maar kwijt is kwijt en de 550 bleef kwijt. Brian Grams, een museumbaas uit Chicago, loofde in 2005, ter ere van Deans vijftigste sterfdag, samen met Barris een miljoen dollar uit voor degene die op de proppen zou komen met het wrak. Ze konden hun portefeuille gesloten houden. Tot twee jaar geleden Grams werd gebeld door een oude man, die beweerde als zesjarige jongen te hebben gezien hoe zijn vader het wrak achter een blinde muur in elife-poster-blueen gebouw in de staat Washington verstopte. De oude man herhaalde zijn verklaring aan de leugendetector en slaagde voor de test. Tot op heden houdt hij de exacte locatie geheim, in afwachting van een financiële overeenkomst.
Broodje aap? Feit is dat later dat jaar een film over Dean verschijnt, ‘Life’. Een publiciteitsstunt dan, die teruggevonden Porsche? Mogelijk. Feit is dat het wrak érgens moet zijn, al dan niet in 1960 verstopt door Barris. Feit is dat we hem niet meer aan de leugendetector kunnen hangen, want Barris is in 2015 op 89-jarige leeftijd overleden.